Iedere week schrijft Dion van Meel een ode aan de Kelderklasse. Aan onze onvoorwaardelijke liefde voor knollenvelden, harde ballen en bier. Van Meel staat aan de zijlijn en geeft commentaar. ’t Zit ‘m in de details. Dit keer schrijft hij een Ode aan Pluisje, oftewel Diego Armando Maradona.
Ik zat een jaar geleden in zo’n arthouse-bioscoop. Ten eerste omdat ik een schijthekel heb aan die commerciële bioscopen gevuld met kinderfeestjes, vip-stoelen, krakende zakken chips, rollende M&M’s over de vloer en vozende tieners met bioscoopbroeken aan zodat er nog wat te graaien valt in ’t donker als de popcorn op is. Ten 2de omdat ik naar die film ging over een flinke knul met een doorgesnoven neusje voor de goal.
Die flinke knul heet Diego Armando Maradona. Een film over El Diego kijk je niet in de commerciële bioscoop. Eigenlijk zou je ‘m helemáál niet in een bioscoop moeten kijken, maar thuis op de bank met een bak chips op schoot en een stapel zakdoeken naast je om ongegeneerd te kunnen janken. Omdat de film je weer eens deed beseffen dat jij nooit zo goed bent geweest als deze man, terwijl je toch ook echt hard hebt gefeest in je carrière.
Toch keek ik de film. Te midden van mannen van alle leeftijden, in pak en trainingsbroek, met pet en toupet, allen met een biertje in de hand. In ’t eerste half uur van de film werd er in de zaal gekletst alsof we samen in een stadion naar een goeie pot voetbal van VHS-kwaliteit zaten te kijken. Langzaam verstomde het gepraat en flitsten enkel nog de beelden van Maradona voorbij. Een voetballende, scheldende, etende en feestende Maradona. Een jonge Maradona. Een schuchtere Maradona. Een briljante Maradona. Een Maradona die voetbalde tot-ie niet meer kon. Tot-ie niet meer mocht. Een man die doorging tot hij tussen de lijntjes die hij legde, de kalklijnen niet meer zag. Tot hij het puntje van z’n eigen penis niet meer aan kon kijken.
Toen besefte ik: ik keek hier naar de Godfather van De Kelderklasse. Als Diego toch bij ons zou meedoen. Diego zou de beste zijn van ’t veld, maar niet opschepperig. Niet overdreven. Iedereen zou accepteren dat Diego altijd een uur te laat zou zijn. Of helemaal niet zou komen. Omdat Diego Diego is. Omdat Diego weet wat werken is, evenals goed zuipen. Omdat Diego kan praten als de beste, maar nog beter kan vreten. Omdat Diego ’t ene moment dronken met z’n hoofd op een kan bar liggen, om een kwartiertje later z’n heupen snel van links naar rechts te bewegen op kantinenummers als ‘Para bailar la bamba’.
Als Diego bij ons in ’t team had gezeten, had-ie aangetoond dat verticaal gestreepte shirts prima gedragen kunnen worden met een pens. En dat je niet per se een draaicirkel van een steekwagen hoeft te hebben als je een bierbuik draagt. Zolang je ’m maar vooruitsteekt en je rug recht houdt. Diego deed dat. Diego doet dat. Man. Als Diego toch bij ons zou ballen. Diego zou geen Diego heten. En ook geen Pens. Of Kubus of Pluisje.
We zouden Diego Pluis noemen. Gewoon: Pluis. Alleen maar omdat-ie altijd na de wedstrijd in de douche zijn pluisnavel showt. Dat is Pluis ten voeten uit. Pluis, als je dit leest: Siempre eres bienvenido en nuestro camerino. En nuestra clase de sótano.
Zo. Die uitnodiging staat. Valt te proberen, toch? Alsof de clubs die hij traint beter zijn.