
“Doe normaal man, homo!!”
Het moet gezegd: hij had gelijk. Het was een domme overtreding. Zo eentje die onze back eigenlijk altijd maakte. Voor ons was het geen uitzondering, maar misschien omdat het slachtoffer niet zeker wist of onze back dit zelf wel doorhad, liet hij dat subtiel weten door als een schreeuwende stervende zwaan naar de grond te gaan, door te rollen, soepel op te springen en hard tegen de borst van mijn teamgenoot te beuken. Met deze zin er dus erachteraan. Een klassieker. De scheids floot en wees naar de stip.
Kort reageerde ik. Ik kon ’t niet laten, net zoals hij ’t niet kon laten. Ik zei dat –ie een beetje normaal moest proberen doen. Dat -ie z’n pingel al binnen had. Iets in die trant. Ik had waarschijnlijk hetzelfde gezegd als hij ‘hond’, ‘penis’, ‘clown’ of ‘baklap’ had gezegd. “Flikker op man, kutkeepertje. Ben je ook homo dan?”
Hij liet ‘t klinken alsof ’t een serieuze vraag was. Of ik ook homo was. Pas toen drong het woord tot me door. Alsof dat iets uitmaakte. Dat hij, wanneer ik homo zou zijn, ineens zou zeggen: “Sorry dan, man.” Het woord ‘homo’ was dus gewoon ’t eerste wat in ‘m opkwam. Het zat er bij ‘m ingebakken als ‘tering’, ‘tyfus’, ‘poepchinees’ en ‘domme Belg’. ‘Homo’ was een van die scheldwoorden geworden die zó vaak worden gebruikt dat de betekenis inmiddels geen lading meer heeft. Niet voor hém in ieder geval.
Maar ik wilde zo graag eens ‘Ja’ zeggen en zien wat dit zou doen.
Ik wilde z’n vraag beantwoorden, maar ik als ik ‘nee’ zou zeggen, zou ’t gesprek meteen beëindigd zijn. Wat moest ik dán zeggen? ‘Ja’? Maar ik ben geen homo. Nooit geweest. Geen bi. Geen pedo of travo. Geen necro of trans. Geen masochist. Geen sadist en geen exhibitionist. Oké, dat laatste misschien een beetje; ik vind ’t soms prima om dronken op een kantinebar te staan met m’n shirt uit, of over een tafel met bier te glijden in m’n onderbroek. Voor de rest val ik op vrouwen en ben ik zo Hollands als het slootje achter me. Zo nuchter als een botte boerenverdediger. Maar ik wilde zo graag eens ‘Ja’ zeggen en zien wat dit zou doen.
Ik stond tegenover ‘m. Dansend en wachtend op m’n lijn. De keeper te zijn die zijn bal maar al te graag wilde stoppen, maar nog líever wilde reageren op dat ene woord. Maar dan een keer écht goed, zodat ’t écht iets bij ‘m zou doen. Hij na de pot van ’t veld zou lopen met de gedachte dat dit woord nergens meer op sloeg in deze tijd.
Deze pingel was hét moment. Om effe flink verbaal stennis schoppen tijdens een wedstrijd over wat er zojuist gebeurde, en wat zo vaak nog gebeurt. Ik kon nu de aandacht trekken met een pleidooi dat dit echt niet meer kon. Maar de gedachte bleef overheersen dat ik zijn opmerking vooral met een korreltje zout moest nemen. Dat ik niet moest overdrijven. Dat het hem en alle andere Kelderklassers – een grotere cultclub van buitenbeentjes bestaat er niet – vast geen ene reet kon schelen of een teamgenoot op mannen, vrouwen, kippen of konijnen valt. Of dat -ie iedere week op een skippybal naar de voetbal komt of gebracht wordt door z’n moeder.
Aan al die liefhebbers die zich geen zak aantrekken van al dat negativisme rondom hun seksuele geaardheid.
Ik twijfelde of ik iets moest zeggen, maar ook of ik dit wel op moest schrijven. Of ik er wel goed aan deed en ’t dan perse nodig was een ode te brengen aan al die voetballers die ooit besloten zichzelf te zijn op het voetbalveld en daarbuiten. Aan al die liefhebbers die zich geen zak aantrekken van al dat negativisme rondom hun seksuele geaardheid. En aan al die amateurvoetballers die dit nog niet hebben aangedurfd. Ik twijfelde of ik iets moest schrijven over mijn hoop dat ze gewoon komen ballen en bier komen drinken in onze teams vol buitenbeentjes. In teams gevuld met motorisch gestoorde backs zonder richtingsgevoel, kleine kale spitsen met een bal onder hun shirt en keepers met paardenstaarten en korte lontjes. Zodat ze zouden begrijpen dat iederéén hier anders is.
Ik twijfelde of het wel nodig was om me te excuseren voor al die botte en lompe Kelderklassers die soms zó ongenuanceerd zijn dat ze thuis voor straf zonder eten naar bed zouden moeten als ze zo’n muil zouden opentrekken tegen de Baas. Ik twijfelde of ik het goed moest praten. Omdat je er maar tegen moet kunnen dat je hier effe in de zeik wordt genomen in de kleedkamer, zoals elke Kelderiaan ooit al heeft ondervonden. Dat het erbij hoort, omdat we hier op de voetbal net iets over dat randje gaan en zeggen wat we willen zeggen. Omdat we hier, op de mooiste plek op aarde, veilig zijn. Ik twijfelde of ik mijn hoop moest uitspreken. Die hoop dat ze ooit gewoon snoeihard mee zullen lachen. Omdat Ronald een moedervlek op z’n penis heeft, Stefan een berg haar op z’n rug en Sanne zes tenen.
Alleen maar omdat ik zo graag zou willen dat ze begrijpen dat ’t oké is om te zijn wie ze zijn. Al wist ik ook wel dat ’t helemaal niet altijd oké was. Dat er nog steeds jongens als deze pingelnemer bestonden die niet nadachten. Het is aan de liefhebber om tussen deze onwetende en kortzichtige randdebielen van de bovenste plank die romantiek, liefde, nostalgie en humor te blijven zien die het amateurvoetbal is.
Ik deed het niet. Ik zei niks. Ik bleef op mijn lijn, dook de verkeerde kant op en pakte de bal uit het doel zodat ik zijn kop niet zou zien. Ik liet ’t voor wat ’t was en schreef het op. Uit liefde en respect. Met als titel: ‘Ode aan alle homo’s’. Met daarbij een dikke middelvinger naar de Kelderklasser die meteen na ’t lezen van deze titel een vriend tagt met: “Hier, een ode aan jou”, zonder dit stukkie tot het einde te lezen
Vergeef ze. En geef ze tijd; ooit zullen zij beseffen dat de wereld groter dan hun dorpsclub. Ooit zullen zij dit stuk ook uitlezen. Maar hé, wat verwacht je dan? Dit is de Kelderklasse. Hier gaat ’t allemaal wat trager. Laat ze daarom nu maar effe makkelijk scoren, al staan ze hiermee al jaren meters buitenspel.
Ooit.
Ooit zal ons voetbal zijn zonder homohaters en ondraaglijke derdehelftkaters.
Verstopt achter tribunes, slootjes en kleedkamers schuilt een wereld waarin ieder weekend onvoorwaardelijke liefde, nostalgie en tragiek hand in hand gaan. Het is de wereld van De Kelderklasse. Sinds 2015 toont De Kelderklasse deze verhalen dagelijks in de vorm van online content. Video’s van grabbelende keepers, struikelende spitsen en doelpogingen in het vangnet. Foto’s van eeuwige wissels, katerige vlaggers en scheve kalklijnen.
De Kelderklasse is een eerbetoon aan alle amateurvoetballers die ooit grote voetbaldromen hadden, maar nu slechts genieten van ieder moment dat ze op en om een voetbalveld staan. Een podium voor de prutsers, de brokkenpiloten en de slagers van de eerste, tweede en derde helft. Deze Helden van de Bijvelden maken met hun filmpjes en foto’s De Kelderklasse tot wat het is: Een kelder vol verhalen over de schoonheid van mislukkingen, lelijkheid en vriendschap. Over de de geur van nat gras, stinkende scheten op een kleedkamerbankje en kantinefriet met bier. Een kelder eigenlijk, vol leedvermaak. Leedvermaak over de ongekroonde helden van de onderste regionen in ons amateurvoetbal.
Kelderklassers máken De Kelderklasse. Zonder ingestuurde video’s en foto’s geen leedvermaak. En dat zou jammer zijn. Om ’t delen nog iets gemakkelijker te maken – wij Kelderklassers houden niet zo van moeite – hebben we een app. En die is niet ingewikkeld: download ‘m, lach om dikke blunders, zagen en mislukte doelpogingen, maar vooral: deel! Upload die schwalbe van je teamgenoot en die dronken kantinemomenten. Zo kunnen we allemaal blijven genieten van elkaars gefaal en gefeest. Want de Kelderklasser is nooit alleen.
LEES MEER